EINDHOVENSCH DAGBLAD

Maandag 21 December 1931.         Tweede Blad


HET PONDENVERLIES

         door

                      Mr. Drs. A. Börger

Veel is er al geschreven over het feit, dat onze circulatiebank een verlies op haar sterlingportefeuille geleden heeft, en de pers van links en van rechts gaat tekeer over de foutieve politiek van de Bank, speciaal van Mr. Vissering, den thans afgetreden president. Algemeen wordt er op gewezen, dat de Bank haar geheele aandeelenkapitaal kwijt is en tevens hare reserves. De Haagsche Post adviseert zelfs in haar nummer van 12 December j.1., dat de Staat maar het geheele verlies moet overnemen.

Verder beweert bovengenoemd blad, dat de Bank nu eindelijk genoeg dient te krijgen van de politiek der goudwisselportefeuille, volgens het systeem Vissering, maar tevens calculeert de H.P., dat in de laatste tien jaren door de Bank ruim millioen verdiend is op de buitenlandsche wisselportefeuille. Tot nu toe zijn dus de voordeelen van het systeem vooralsnog grooter dan de geleden nadeelen. Afgezien hiervan dient men in het oog te houden, dat geen enkele onderneming zich volkomen kan vrijwaren tegen verliezen; waarom aou dan de Bank zich in een dusdanig uitzonderlijke positie bevinden, dat zij wel elk verlies zou kunnen voorkomen.

Laten wij de zaak nuchter beschouwen en geen dwaasheden debiteeren. Wat beteekent de goudwisselportefeuille-politiek? Niets anders dan dat de Bank er een buitenlandsche wisselportefeuille op na houdt, evenals een binnenlandsche. Deze buitenlandsche wissels zijn in haar bezit gekomen tegen afgifte van bankpapier en dienden dus:
    1e. tot dekking der biljetten;
    2e. om de Bank in staat te stellen desgevraagd betaalmiddel op het buitenland af te geven zonder een beroep te moeten doen op haar goudvoorraad. Dit systeem is overigens niet door Mr. Vissering uitgedacht, maar kwam reeds voor den oorlog elders voor, en dient ter bescherming van den goudvoorraad.

           Natuurlijk zit er risico in het houden van buitenlandsche wissels, maar per slot vaa rekening zit er evengoed risico, zij het ook van anderen aard, in het houden van wissels op het Binnenland. Men zou nog verder kunnen gaan en beweren, dat er risico zit in de gouddekking. Niemand toch zal willen beweren, dat goud waardevast is, al is dan ook het risico bij goud vooralsnog minder groot, dan bij welke andere dekking ook Het menschdom echter heeft nog altijd een merkwaardigen eerbied voor goud, maar deze eerbied is, hoe verklaarbaar ook, betrekkelijk misplaatst. Een krantenartikel is zeker niet de geschiktste plaats om te theoretiseeren over het begrip geld en over waarde weshalve wij dit achterwege zullen laten, onder constateering nochthans van het feit, dat de H.H. critici zeer weinig inzicht toonen in beide kwesties. De circulatiebank moet ten onzent 40 pet. van hare direct opeischbare verplichtingen dekken door goud; voor het overige kan zij volstaan met wissels en dergelijke effecten. Voorzooverre de goudvoorraad de bovengenoemde 40 pet overtreft spreekt men van beschikbaar metaalsaldo. Dit bedraagt volgens de weekstaat 14 December j.l. bijna f 44.000.000.—, welke millioenen uitsluitend gereserveerd zijn voor eventueele -betalingen naar het buitenland, aangezien de Bank geen goud afgeeft voor binnenlandsch verkeer. Het verlies brengt dus de betalingscapaciteit van de Bank t.a.v. het buitenland niet m gevaar. Wel heeft zij, laten wij aannemen f 30.000.000.- aan buitenlandsch betaalmiddel verloren door de depreciatie van het pond, maar haar positie als handhaafster van de wisselkoersen is er niet door geschokt, en dit is het voornaamste. Dat de aandeelhouders geen dividend krijgen en de directie en commissarissen geen tantième, is een gebeurlijkheid, welke in dezen tijd wel meer aandeelhouders en directeuren treft. Natuurlijk blijft er de moeilijkheid de balans niet alleen boekhoudkundig, maar ook werkelijk in evenwicht te brengen. Het verlies dient te worden afgeschreven, zooals momenteel zoovele banken en andere ondernemingen hare verliezen hebben af te schrijven en voor zooverre de over het loopende jaar gemaakte winsten en de reserve niet voldoende blijken te zijn, dient de Bank op een of andere manier eventueel het uitgeven van nieuwe aandeelen het tekort weg te werken. Het tekort van dertig millioen (?) is waarlijk geen — de wereld of de bank — schokkende gebeurtenis.

Ten slotte dit nog. Men verwijt Mr. Vissering, dat hij geen schriftelijke verklaring aan Montagu Norman heeft gevraagd ter meerdere zekerheid. Dit verwijt is nu aan den eenen kant wel juist, maar in gemoede:

Sinds wanneer is de toezegging van den gouverneur van de Bank van Engeland niet meer voldoende? Men zal hierop antwoorden: Sinds enkele weken, blijkbaar, en dit is dan volkomen juist, maar kan men het Mr. Vissering serieus als een grief aanrekenen, dat hij den gouverneur van de toenmalige belangrijkste circulatiebank der geheele wereld op diens woord vertrouwde? Voor de Bank is er alleen deze leering uit te trekken, dat in dezen tijd niemand meer te vertrouwen is, zelfs niet de leiders der buitenlandsche circulatie, terwijl voorts de Bank rekening zal hebben te houden met het feit, dat wanneer al een circulatiebank zich schriftelijk verbonden zou hebben er altijd nog een regeering is, welke eventueele overeenkomsten kan anuleeren, zich alsdan „moreel" verdedigende met een beroep op noodtoestand.

***